Heike Kamerlingh Onnes, de heer van het absolute nulpunt
Midden in de zomer, op 10 juli 1908 was het in Leiden zo koud als het nog
nooit ergens geweest was. In het fysisch laboratorium waren een aantal
technici onder leiding van Heike Kamerlingh Onnes in de weer. Leidingen,
pompen, druk- en temperatuurmeters werden voortdurend in de gaten
gehouden. In een speciaal ontworpen toestel werd helium rondgepompt. Om
kwart voor zes 's morgens waren ze begonnen. Kamerlingh Onnes hoopte met
het toestel de temperatuur zo laag te krijgen dat het gasvormige helium
zou condenseren. De thermometer was gestaag gezakt, maar bij 269 graden
onder nul bleef hij steken...
Omstreeks half acht 's avonds kwam professor
Schreinemakers eens kijken hoe het experiment van zijn collega verliep.
Hij bekeek het toestel en merkte op dat het was 'alsof de thermometer al
in de vloeistof stond.' Kamerlingh Onnes in zijn verslag van die
gedenkwaardige dag: 'Inderdaad bleek dit het geval. .... Het
vloeistofoppervlak werd door spiegeling van licht spoedig zeer duidelijk
zichtbaar gemaakt en wel ontwijfelbaar, omdat het duidelijk doorboord werd
door de twee draadjes van het thermo-element. .... Toen het oppervlak
eenmaal gezien was werd het niet meer uit het oog verloren. Het stond
messcherp tegen de glazen wand.' Door het vloeibare helium onder verlaagde
druk te laten verdampen zakte de temperatuur nog verder. Daar was het om
begonnen. Heike Kamerlingh Onnes -de heer van het absolute nulpunt zoals
hij later op het internationale koudecongres genoemd zou worden- wilde in
zijn laboratorium onderzoek kunnen doen bij extreem lage temperatuur. Nu
hij de beschikking had over vloeibaar helium waren de mogelijkheden
daarvoor aanzienlijk uitgebreid.
U kunt deze tekst ook in een geheel bekijken.
|