Bertus Brouwer. Waar is slechts wat waar is.
Jeugd
Dat het voor wiskundigen ook niet altijd makkelijk te volgen is ondervonden
wij aan den lijve. Als eerstejaars studenten werden we op de werkcolleges
volgepropt met bewijzen en pagina's lange afleidingen. Alles volgens de
strakke regels van de logica. Iemand verzuchtte: 'Je zou toch eigenlijk zelf
moeten kunnen bepalen of iets klopt of niet. Dan is al dat puzzelen met
logische symbolen niet nodig. Een soort intuïtieve wiskunde; het logisch
geconstrueerde bewijs is dan een illustratie achteraf en in feite van minder
belang'. We waren direct enthousiast voor deze originele benadering. Het leek
er een stuk gemakkelijker door te worden. Later leerden we dat onze
medestudent met zijn laatste zin vrij nauwkeurig een van de grondgedachten
van Bertus Brouwer uitgesproken had: de logica is slechts een van de talen om
wiskunde in uit te drukken. Kennelijk was de sfeer van deze Amsterdamse
hoogleraar nog aanwezig in de collegezalen. Bertus Brouwer, die met iedereen
ruzie maakte, die er niet voor terugschrok om de grootste wiskundigen hun
gelijk te betwisten. 'De tweede getalklasse van Cantor bestaat niet' schreef
hij nuchter als stelling bij zijn proefschrift. Bertus Brouwer, de wiskundige
die formules vermeed, het intellect verafschuwde, de logica wantrouwde, maar
de wiskunde het denken zelf weer teruggaf.
Luitzen Egbertus Jan Brouwer werd op 27 februari 1881 in Overschie geboren.
Zijn vader Egbertus Luitzens Brouwer was een brave onderwijzer die de lange
weg naar een betere positie stap voor stap aflegde. Dat bracht nogal wat
verhuizingen met zich mee. Eerst naar Medemblik waar zijn twee broers geboren
werden, later naar Haarlem. Zijn moeder Hendrika Poutsma kwam uit een
intellectuele familie. Oom Poutsma kreeg voor zijn verdienste als anglist een
eredoctoraat. Bertus zelf was een gevoelig, slim ventje. In korte tijd
doorliep hij de lagere school en de HBS. Daarna zat hij zich nog twee jaar te
vervelen om zijn diploma gymnasium alfa en beta te halen voordat hij -zestien
jaar oud- bij de poort van de universiteit aanklopte.
Met een ruime toelage
van het Sint-Jobsleen uit Leeuwarden liet hij zich inschrijven bij de
faculteit voor wis- en natuurkunde in Amsterdam. In zijn Haarlemse tijd had
hij op lange fiets- en wandeltochten genoten van de ongerepte natuur in de
duinen. De studie van de wiskunde was aanvankelijk daarmee in schril contrast
en bekoorde hem niet. Het was voor hem een koude en onaandoenlijke wetenschap
die een levenloos kabinet van waarheden aanlegde.
Intellectueel gezien was
hij als geen ander tegen de studie opgewassen. Emotioneel raakte hij echter
in een diepe put. 'Ik vraag niets meer dan somber in een hoekje te
verkwijnen. Niettemin doe ik in doffe constantheid al mijn plichten tegenover
mijn lichaam; misschien komt het nog weer terecht, en treed ik met glanzende
blik in de wereld terug; of het is volbracht en ook daar ben ik mee vereend.'
Zo'n twee jaar lang was hij onder behandeling van zenuwartsen. Tot werken
kwam hij nauwelijks. Zijn hartsvriend, de dichter Carel Adama van Scheltema
schreef hem bemoedigende brieven: 'Een van de dingen waaraan je 't armst bent
geweest is liefde en hartelijkheid van huis en vrienden ... 't is zelfbedrog
te menen dat je er geen behoefte aan hebt - als je weer terug bent kom ik je
weer opzoeken'.
>
|