F.J. de Clercq Zubli, de weg naar binnen.
"De Heilige Graal" en hulp aan onderduikers
In haar roman 'De Heilige Graal' beschreef ze de lotgevallen
van de kunstschilder Huibert. De karaktertekening en de
verteltrant zijn nogal een-dimensionaal, maar de opeenvolging
van de gebeurtenissen en de situaties zijn herkenbaar en
veelzeggend. De gesloten Huibert, die moeite heeft zijn moeder
'in de steek te laten'. De moeder die in een ongelukkig
huwelijk geen andere troost heeft dan de zorg voor haar kind.
De zoektocht van Huibert naar de zuivere uitdrukkingskracht
die de tekeningen in zijn jeugd zo vanzelfsprekend hadden.
Overtuigend zijn ook de talrijke beelden en analogieën uit de
natuur. 'Kun je ooit van een ander eisen, dat hij zijn gehele
hart ontsluit? Eisen? ... Noem je het eisen wanneer je meent
dat de zon licht geeft; ze zou immers de zon niet zijn als ze
het niet deed.' In de beschrijving van de ontmoetingen die
Huibert op zijn zwerftochten heeft werkte de schrijfster haar
visie op de man-vrouw relatie uit.
In ieder mens leeft volgens
haar het beeld van hoe hij of zij de partner wenst, maar angst
voor teleurstellingen maken dat dat beeld verdrongen wordt.
Wie het eigen verlangen niet wil kennen staat ook het eigen
geluk in de weg. En wie genoegen neemt met het bijna ideale
bouwt een schijnwereld op waar voor zijn ware zelf ook geen
plaats is. Waar is de mens meer beschroomd om zijn werkelijke
gevoelens uit te spreken en waar is de mens sneller bereid om
zichzelf en anderen te misleiden dan op het gebied van de
liefde? En dat terwijl juist daar alleen het volstrekt ware
telt. Uit het boek spreekt een fundamenteel vertrouwen in de
harmonie van de schepping. Het verscheen in 1941.
In de tweede wereldoorlog was Frida de Clercq Zubli betrokken
bij de hulp aan onderduikers. Ze zette zich met name in voor
joodse kinderen. Voortdurend was ze in de weer om adressen te
vinden. 'Ik heb nog een nest jong poesjes, twee zwarte en een
witte. Wil je ze hebben?' Het verwijt dat ze haar inmiddels
drie eigen kinderen te kort deed pareerde ze fel: 'Alleen als
ik waarachtig mens ben kan ik een goede moeder zijn.' Het was
voor haar geen vraag waar de nood het hoogste was.
Verschillende keren werd ze opgepakt. In de cel van het Huis
van Bewaring realiseerde ze zich dat vrijheid niet gebonden is
aan plaats of tijd, maar aan oprechte innerlijke zekerheid.
'"Men" wil al wat hem wacht zo zeker weten
't Onzeker lot
jaagt brandend hem door 't bloed.
Maar wie 't zeekre zoekt moet diep onzeker wezen,
en uit aanvaard' onzekerheid rijst
't enig Zeek're Goed.'
Sterker dan ooit tevoren voelde ze dat
de oorzaak van de wereldbrand te vinden was in het
schijngedrag van mensen die niet hun ware verlangen volgen,
maar toegeven aan pseudo-genoegens of zich in dienst stellen
van een ander. Door een acute nierbloeding kwam ze uit de
gevangenis en in het ziekenhuis terecht. Van de groep waarmee
ze op transport gesteld zou worden keerde niemand terug.
>
|