www.jemagalles.nl

Beroemde Nederlanders

^

F.J. de Clercq Zubli, de weg naar binnen.

Wie is er een held? Om die vraag te beantwoorden kijken we het liefst naar prestaties in de uiterlijke wereld: doorzettingsvermogen op wetenschappelijk gebied, de ontplooiing van een kunstzinnig talent, de strijd voor sociale rechtvaardigheid. Ieder mens kiest zijn idolen en het is goed ze te vereren. Hoe kan iemand die het grootse in zijn medemens niet ziet, zelf naar het grootste streven? Vanzelfsprekend bewonderen we moed en kijken we neer op lafheid. Maar: 'Slechts wie vrees kent verdedigt zich. Slechts waar angst is, is moed; zij zijn onafscheidelijk, zij zijn ... dezelfde.' Woorden uit een allegorie over de vrijheid van Frida de Clercq Zubli. Zij was een vrouw die niet in de buitenwereld maar in het eigen innerlijk op ontdekkingsreis ging. Een tocht die langs leed en verdriet uitkwam bij de bron van het leven.

Jeugd

Frida Jeanne de Clercq Zubli werd op 24 mei 1902 in Palembang (Sumatra) geboren. Ze was het tweede kind van Jacobus de Clercq Zubli en Jeanne Jacobs. Op de afgelegen plantage waar ze haar jeugd doorbracht woonden weinig mensen en landgenoten al helemaal niet. Frida was op zichzelf aangewezen. Een aapje en een paard waren haar speelkameraden.

Een op veertienjarige leeftijd beginnende doofheid versterkte haar isolement. Ze kreeg huisonderwijs van zowel haar vader als haar moeder, zodat ze toen het gezin in 1920 naar Nederland terugkeerde eindexamen HBS kon doen. Daarna wilde Frida het liefst geneeskunde studeren. Een dove dokter konden de hoogleraren zich moeilijk voorstellen. Ze werd niet toegelaten en koos uiteindelijk voor wis- en natuurkunde.

Op de universiteit van Leiden leerde ze Jaap Mulder kennen. Om hem brak ze na haar kandidaatsexamen de studie af. Als ze dan zelf geen dokter kon worden, dan toch doktersvrouw! Haar huwelijk met Jaap Mulder bracht haar opnieuw in Indonesië. De jonge dokter werkte op een vijfjarig contract in het ziekenhuis van Le Bong Tandai (Sumatra). In 1931 keerden ze naar Nederland terug en vestigden zich met hun twee kinderen in Groningen. Jaap werd arts in het academisch ziekenhuis en Frida begon met schrijven, of beter gezegd publiceren.

Schrijven deed ze al van jongs af aan. In het Nieuwsblad van het Noorden verschenen regelmatig de 'herinneringen van een rimboe-huisvrouw'. Ervaringen uit haar jeugd werkte ze om in 'Het Rimboekind' (1934) en 'De Blijde Stilte' (1937). Vooral het laatste boek heeft sterke autobiografische aspecten. Het gaat over de innerlijke groei van een jong meisje. 'Joep' lijkt als ze doof wordt het vertrouwen in de mensen en het geloof in de eigen idealen te verliezen. Uiteindelijk hervindt ze haar gevoel voor eigenwaarde en weet ze zich sterker dan in de tijd van voor haar doofheid.

Positieve levensvisie

De uiterlijke gebeurtenissen waren voor Frida de Clercq Zubli een aanknopingspunt om over de gevoelens en de beweegredenen van mensen te schrijven. Vertrouwen in de goede intentie van elke lotswending stond daarbij voorop. 'Als de mens de liefdevolle bedoeling voelt van al wat tot hem komt, (dan) zal zijn geest als een vrije, sterke vogel opstijgen in het oneindige licht, waarvan de glans die van de stralendste zonneschijn verre te boven gaat.' Het boek 'De Blijde Stilte' werd bekroond als beste meisjesboek met een pedagogische strekking.

Schrijven met een bedoeling. Menig literator gruwt ervan. Toch is het pedagogische verhaal een van de sterkste opvoedkundige instrumenten die een leerkracht ter beschikking staan. Om dit instrument te kunnen hanteren is het op de eerste plaats van belang dat de leerkracht een beeld van de leerling heeft dat gebaseerd is op het wezen van het kind en niet zozeer op zijn uiterlijk gedrag. Daaraan ontleent het pedagogische verhaal ook zijn werkzaamheid. Het biedt aan het kind als het ware de mogelijkheid om zichzelf te ontmoeten. Ontmoeten kan nooit onder dwang, of zoals een ouder collega eens zij: 'Preken moet je laten. Dat is gif voor de kinderen.' Een pedagogisch verhaal moet mogelijkheden laten zien en dan beslist ook mogelijkheden hoe iets goed kan gaan. Wat dat betreft zijn de boeken van De Clercq Zubli doortrokken van een diepe positieve levensvisie.

"De Heilige Graal" en hulp aan onderduikers

In haar roman 'De Heilige Graal' beschreef ze de lotgevallen van de kunstschilder Huibert. De karaktertekening en de verteltrant zijn nogal een-dimensionaal, maar de opeenvolging van de gebeurtenissen en de situaties zijn herkenbaar en veelzeggend. De gesloten Huibert, die moeite heeft zijn moeder 'in de steek te laten'. De moeder die in een ongelukkig huwelijk geen andere troost heeft dan de zorg voor haar kind. De zoektocht van Huibert naar de zuivere uitdrukkingskracht die de tekeningen in zijn jeugd zo vanzelfsprekend hadden.

Overtuigend zijn ook de talrijke beelden en analogieën uit de natuur. 'Kun je ooit van een ander eisen, dat hij zijn gehele hart ontsluit? Eisen? ... Noem je het eisen wanneer je meent dat de zon licht geeft; ze zou immers de zon niet zijn als ze het niet deed.' In de beschrijving van de ontmoetingen die Huibert op zijn zwerftochten heeft werkte de schrijfster haar visie op de man-vrouw relatie uit.

In ieder mens leeft volgens haar het beeld van hoe hij of zij de partner wenst, maar angst voor teleurstellingen maken dat dat beeld verdrongen wordt. Wie het eigen verlangen niet wil kennen staat ook het eigen geluk in de weg. En wie genoegen neemt met het bijna ideale bouwt een schijnwereld op waar voor zijn ware zelf ook geen plaats is. Waar is de mens meer beschroomd om zijn werkelijke gevoelens uit te spreken en waar is de mens sneller bereid om zichzelf en anderen te misleiden dan op het gebied van de liefde? En dat terwijl juist daar alleen het volstrekt ware telt. Uit het boek spreekt een fundamenteel vertrouwen in de harmonie van de schepping. Het verscheen in 1941.

In de tweede wereldoorlog was Frida de Clercq Zubli betrokken bij de hulp aan onderduikers. Ze zette zich met name in voor joodse kinderen. Voortdurend was ze in de weer om adressen te vinden. 'Ik heb nog een nest jong poesjes, twee zwarte en een witte. Wil je ze hebben?' Het verwijt dat ze haar inmiddels drie eigen kinderen te kort deed pareerde ze fel: 'Alleen als ik waarachtig mens ben kan ik een goede moeder zijn.' Het was voor haar geen vraag waar de nood het hoogste was.

Verschillende keren werd ze opgepakt. In de cel van het Huis van Bewaring realiseerde ze zich dat vrijheid niet gebonden is aan plaats of tijd, maar aan oprechte innerlijke zekerheid.

'"Men" wil al wat hem wacht zo zeker weten
't Onzeker lot
jaagt brandend hem door 't bloed.
Maar wie 't zeekre zoekt moet diep onzeker wezen,
en uit aanvaard' onzekerheid rijst
't enig Zeek're Goed.'

Sterker dan ooit tevoren voelde ze dat de oorzaak van de wereldbrand te vinden was in het schijngedrag van mensen die niet hun ware verlangen volgen, maar toegeven aan pseudo-genoegens of zich in dienst stellen van een ander. Door een acute nierbloeding kwam ze uit de gevangenis en in het ziekenhuis terecht. Van de groep waarmee ze op transport gesteld zou worden keerde niemand terug.

De invloed van de oorlog

Het illegale werk bracht Frida de Clercq Zubli in contact met mevrouw Bordewijk Roepman. Nog tijdens de oorlog trok ze met de kinderen bij haar in. Samen schreven ze de jeugdroman 'De Kathedraal'. Frida liet aan het boek een verklaring voorafgaan waarin ze uiteen zette hoe de tendensen die tot de tweede wereldoorlog voerden 'als dodelijke bacil der onwaarachtigheid' in ieder mens te vinden zijn. In mevrouw Bordewijk vond ze de tegenspeelster om in meedogenloze zelfkritiek de motieven en drijfveren van het eigen zieleleven bloot te leggen. ' ... en uit wat wij daarbij ondervonden, is de onverzettelijke wil geboren om de drang tot waarachtigheid, tot bewustwording van alle verborgen drijfveren en tendensen in de eigen ziel, wakker te roepen in ieder, die zich mens noemt.'

Ze besefte hoe in haar eerdere boeken ' ... menig kunstig gecamoufleerd heilig-huisje nog onberoerd in mij rusten bleef' en verontschuldigde zich voor eerdere neigingen om te idealiseren. In De Kathedraal wordt het verhaal verteld van Helen, een meisje dat nauwelijks durft te geloven in haar ambitie om celliste te worden. Om de lieve vrede thuis te bewaren verlooft ze zich met een jongen die vooral haar ouders een goede partij vinden. Door dat soort oplossingen raakt ze steeds meer geïsoleerd. Gestimuleerd door haar broer en een wat buitenissige tante kiest ze ervoor om toch eerlijk te zijn tegenover zichzelf. Dat heeft consequenties. Ze verbreekt de verloving en gaat de conflicten met haar ouders niet meer uit de weg. Op haar weg naar het conservatorium beseft ze dat trouw aan het eigen innerlijk haar pas in staat stelt om ook voor anderen iets te betekenen.

'Als een heldere bron'

Frida de Clercq Zubli bleef vasthouden aan haar streven naar een leven in waarachtigheid. Toen de mogelijkheid zich aandiende om een jeugdhuis, een internaat op te zetten verhuisde ze met mevrouw Bordewijk naar Apeldoorn.

Ze verzamelde een kring mensen om zich heen die wilde werken aan de bewustwording van het eigen zieleleven. In het werkcentrum vonden regelmatig lezingen en gespreksgroepen plaats. Frida de Clercq Zubli had het verlangen om klaarheid in de schepping te krijgen. Ze was ervan overtuigd dat ze die klaarheid kon vinden door haar eigen gevoelens op de ontleedtafel te leggen.

Vanaf de tweede wereldoorlog tot 1969 verzorgde ze de uitgave van het tijdschrift Het Dieplood, waarin ze haar opvattingen naar buiten bracht. De drie belangrijkste begrippen daarin waren: de schijnwereld, het zielsverlangen en de liefde. In de door God geschapen wereld doet de mens keer op keer teleurstellingen op waardoor hij het vertrouwen in zijn eigen geluk -in de vervulling van zijn zielsverlangen- gaat verliezen. Om zonder dat vertrouwen verder te kunnen leven wordt het zielsverlangen weggedrukt en neemt de mens een schijngestalte aan. Hij reageert niet meer zoals hij dat zelf zou willen, maar zoals hij denkt dat van hem verwacht wordt, of zoals hij zich het prettigst voelt. In die schijnwereld is plaats voor bezit, macht, afhankelijkheid, genot, roes, erotiek, maar niet voor liefde, niet voor harmonie. Wie de schijnwereld wil verlaten ziet als eerste de vermeende onvervulbaarheid van zijn werkelijke verlangen. Zo komt het dat de mens 'het diepste vreest, juist wat hij het innigst wenst'. De harmonie kan pas bereikt worden als hij niet meer reageert vanuit angst of moed, vanuit hebzucht of vrijgevigheid, maar vanuit de zekerheid van zijn eigenwaarde, vanuit het contact met de kern van zijn wezen. Dan eerst kan de mens ook werkelijk open staan voor de ander.

Met haar levensblijheid en aanstekelijk enthousiasme was Frida de Clercq Zubli voor velen een grote hulp in levensmoeilijkheden. Veeleisend en streng was ze ook. 'Is het wel nodig al dat leed in die mensen op te rakelen', vroeg haar dochter eens, 'ze zijn toch ook zo gelukkig?' Ze antwoordde dat de mens moet zijn als een heldere bron waarin ook de zwaarste steen die erin valt geen vuil doet opwarrelen. Dan kan hij merken 'dat het leven het schoonst is, als het niet langer wordt verdeeld in vreugde en plicht, in geluk en arbeid, in geven en nemen, maar als die twee polen zijn versmolten tot "Zijn".' (uit : De Heilige Graal)

In 1970 verslechterde haar gezondheid zodanig dat ze het bed moest houden. Ze werd verzorgd door haar dochter en bleef in de kring om haar heen het werk verdiepen. Het wandkleed boven haar bed met bloemachtige motieven deed dienst als schoolbord waaraan ze haar gedachte verduidelijken kon. Er zal meer nog over haar te vertellen zijn dan hier geschreven staat. Wie met andere ogen kijkt ziet misschien een excentrieke vrouw die op een eigenzinnige manier door het leven ging, maar dan wel iemand die - zoals een criticus schreef - om haar eerlijk en ernstig streven alle aandacht verdient. Frida Jeanne de Clercq Zubli overleed op 7 november 1985 in Apeldoorn.



^

tekst, concept en werkwijze: Luc Ambagts
Beroemde Nederlanders
- een historisch onderdeel van jemagalles.nl -