Henriëtte Roland Holst-van der Schalk
'O makker...met hen samen...hand in hand,' stamelt Wanja als
hij zich aansluit bij de soebotniki, de arbeiders die op
zaterdag vrijwillig aan het werk gaan om het dorpsplein op te
knappen. Iljitch heeft hem overtuigd: de weg naar de vrijheid
is de weg van de arbeid. De vrijheid die Wanja eerst dacht te
genieten door het luieren in de zon, levend van wat zijn
makkers uit de commune opbrachten. Zijn weerzin tegen alles
wat op werken leek was ingegeven door jarenlang gezwoeg van
kinds af aan. Maar nu de uitbuiters waren verdreven '...draagt
alle arbeid in zich waardigheid, maar die geschiedt uit vrije
wil is heilig.'
Hooggestemde idealen
In 'Arbeid, een spel tot inwijding' gaf
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) op een
onverhulde manier haar opvattingen weer. De woorden van Wanja
waren tegelijkertijd ook een uitdrukking van haar eigen
verlangen om samen met anderen voor de goede zaak te strijden.
De rode draad in haar leven was het zoeken naar eenheid, niet
alleen in de socialistische, later communistische beweging,
maar ook in haar zelf. 'Mijn wezen is tot op de grond
gespleten/ hoe heel ik wat zo ver begint:/ Wat heeft dit hart
zo diep uiteengereten/ dat het geen eenigheid ooit vindt?'
Haar oprechte en principiële houding maakte dat ze vaak alleen
kwam te staan. Haar hooggestemde idealen bezorgden haar veel
teleurstellingen. Als schrijfster en spreekster gaf ze haar
beste krachten aan het socialisme. De Nederlandse tekst van
'De internationale', het socialistische strijdlied, is van
haar hand.
Jeugd
Henriëtte Goverdina van der Schalk werd op 24 december 1869 in
Noordwijk geboren. Haar vader, Theodoor Willem van der Schalk
was notaris, een gefortuneerde aristocraat met conservatief
liberale opvattingen. Hij was charmant in de omgang, maar in
de huiselijke kring nog al eens humeurig. Henriëttes moeder,
Anna Ida van der Hoeven, beschreef ze zelf als een vrouw
vervuld van '...een ontroerend verwachten van een eindloos
geluk. ...een verlangen naar een hoger geestelijk bestaan
waarvan zij de kiem in zich droeg, maar waartoe zij alleen de
weg niet kon vinden.' Zoals vaak beschreef ze in de ander dat,
wat ze vanuit haar eigen wezen herkende.
Als kind was Henriëtte in zichzelf gekeerd en teruggetrokken, maar bij
vlagen ook wild en slordig en vaak recalcitrant. Overgelaten
aan de gouvernante voelde ze zich achtergesteld bij haar twee
jaar oudere broer die door haar moeder verwend werd en haar
zeven jaar jongere zusje, de oogappel van haar vader. In haar
kinderjaren was het dichten voor haar zoals ze zelf
schreef:'... een toverdrank die haar ontvoerde aan de
alledaagse werkelijkheid, waarvan zij vervreemd was en waartoe
niemand haar kon helpen een dragelijke verhouding te
scheppen.' Zittend op de rand van het bed gaf ze zich 's
avonds graag over aan romantische fantasieën. 'In 't oud
kasteel daar sluipen d'uren/ daar duurt de dag soms maanden,
jarenlang,/ daar slingert de klimop zich langs de muren/
waarvan een steen soms valt met doffen klang.' Het aaneenrÿgen
van het ritme en de klanken vervulde haar met grote vreugde.
Als vijftienjarig meisje ging ze naar de kostschool
Oosterwolde bij Arnhem. Ze voelde zich het buitenbeentje van
de klas, anders dan de anderen. Behalve de voor iedereen
kleinerende behandeling van de directrice had ze de plagerijen
van haar klasgenoten te verduren. Op een dag organiseerden die
een 'bedevaart' naar het graf van een beroemde dichter om de
goedgelovige Henriëtte voor de gek te houden. Die schreef voor
de gelegenheid een lang gedicht. Toen ze de spotternij
eindelijk doorzag schreeuwde ze verwijtend: 'Jullie zijn
allemaal nuchter en realistisch!' Ze trok zich meer en meer in
zichzelf terug en met pasen kwam ze ziek naar huis.
Een verpleegster in Amsterdam wist haar interesse voor de
buitenwereld te wekken. Ze nam Henriëtte mee op bezoek naar
haar vroegere patiënten. Dat was de eerste confrontatie met de
armoede en zorgen van de werkende bevolking. Zestig uur werken
voor een weekloon van amper zeven gulden.
Toen ze na enige weken weer terugkwam op Oosterwolde wist ze zich beter thuis
te voelen. Met enkele meisjes sloot ze vriendschap, maar bij
de meesten bleef ze missen: '... de gave der verering, het
besef der hoogheid en heiligheid van bepaalde dingen.' Ze had
na afloop van haar verblijf daar niet het idee veel geleerd te
hebben, of het moest zijn zich te kunnen schikken in een
onredelijke behandeling en het vermogen zich aan te passen aan
haar omgeving. 'Mijn innerlijk leven was vervlakt, het
onstuimige vuur, de hartstochtelijke drang naar omhoog, ...zij
hadden geen stand gehouden en waren ingeslapen.
Het duurde jaren voor zij weer ontwaakten.'
Na de kostschool bracht ze 'voor haar talen' een winter bij een
familie in Luik door.
Daarna begon het in die tijd voor een meisje vanzelfsprekende
'thuis hangen tot aan haar trouwen, haar tijd vullen met wat
pianospelen of tekenen, af en toe een 'toetje' maken, bezoeken
afleggen en ontvangen en dergelijke gewichtige dingen meer.'
Het zoeken naar een eigen stem
De verandering in dat rustige en nogal saaie leven kwam na een
bezoek met haar vader aan het atelier van de schilder Jan
Toorop. De exotische kunstenaar maakte veel indruk op haar en
bracht een niet te stuiten stroom poëzie op gang. Ze stuurde
hem een sonnettencyclus. Door zijn aanmoediging wist ze haar
schroom te overwinnen en liet haar gedichten ook aan Albert
Verwey lezen. Verwey woonde sinds kort met zijn vrouw bij haar
in de buurt. Hij begeleide haar als een echte leermeester en
leerde haar het zoeken naar haar eigen stem.
Zo werd 1892, het jaar van haar grootste verdriet -haar vader
en zusje kwamen om bij een verkeersongeval- ook het jaar waarin
haar zoekende romantische natuur aansluiting vond bij gelijkgestemden.
Door de Verweys kwam ze in contact met Kloos en Gorter en niet in
de laatste plaats met Rik Roland Holst, de symbolistische
schilder/graficus met wie ze in 1896 huwde.
De SDAP
Het echtpaar vestigde zich in 's-Gravenland, later in Laren.
Samen met haar man bestudeerde Henriëtte het werk van William
Morris en kwam zo via de esthetiek tot het socialisme.
'Het kapitalisme had niet slechts de grote massa veroordeeld tot
een leven van vreugdeloos gezwoeg, ...het had ook de wereld lelijk
gemaakt, de schoonheid der natuur vermoord...' Op aanraden van Gorter
las ze 'Das Kapital' van Karl Marx. De rotsvaste overtuiging
van Marx en Engels dat de arbeidersklasse zich tegen de
onderdrukking en uitbuiting moest verzetten vervulde haar met
grote geestdrift.
Toen ze in 1897 op het verkiezingscongres in
Arnhem lid werd van de SDAP leek ze haar leven een richting te
kunnen geven die in overeenstemming was met haar idealen. Al
snel werd ze actief als propagandiste in woord en geschrift,
als bestuurslid, en als redactrice van het maandblad 'De
Nieuwe Tijd'. 'Dat, wat stemloos in miljoenen leeft,/ geef het
stem, zing wat nog niet werd gezongen,/ denk hoe het zijn zal,
wanneer al die tongen/ losraken door u. Of de toon ook beeft,/
zing voort: hij zal vaster worden en sterker.'
De conferentie in Zimmerwald bij Bern
De tijd van Henriëtte Roland Holst haar politieke activiteit
is er een van steeds terugkerende tweestrijd en zoeken naar
eenheid geweest. Bij de afscheiding van de SDP in 1909 onder
aanvoering van Gorter viel haar de keus zwaar tussen trouw aan
haar principes en trouw aan de meerderheid van de arbeiders.
Ze koos voor het laatste en bleef bij de SDAP tot ze die in
1911 alsnog verliet. Van een partij 'die op deze wijze
tekortschiet in haar socialistische plicht' wilde ze niet
langer deel uitmaken. Ze kon zich niet verenigen met de
pragmatische koers van de partijleiding.
Een hoogtepunt in
haar leven was de deelname aan de conferentie in Zimmerwald
bij Bern tijdens de eerste wereldoorlog (1915). De toen nog
neutrale Italiaanse socialisten hadden een oproep gedaan voor
een internationale conferentie tegen het oorlogsgeweld. Als
revolutionair antimilitariste nam ze er aan deel. Doel van de
conferentie was om met algemene stemmen een verklaring op te
stellen waarin alle arbeiders opgeroepen werden om samen te
werken voor de vrede. De standpunten van de verschillende
afdelingen lagen ver uiteen. Ging het alleen om een
vredesoproep, of diende tegelijkertijd de revolutie gepredikt
te worden? Uiteindelijk lukte het om ten dienste van het
gemeenschappelijke doel de verschillen te overbruggen.
Henriëtte Roland Holst had een belangrijk aandeel in het
opstellen van de slotverklaring die 'voor miljoenen in de
loopgraven (was) als de eerste lichtstraal in de donkere
nacht'.
Werkkracht en het vermogen tot combineren
Haar politieke opvatting onderging meerdere malen een
verandering. Aanvankelijk was ze overtuig marxist.
Teleurgesteld over de resultaten van de Russische revolutie en
onder de indruk van Gandhi's streven naar geweldloosheid
keerde ze zich van het communisme af en ging ze over tot een
meer gematigd religieus socialisme. In haar gedichten deed ze
verslag van wat haar daarbij innerlijk bewoog. (De vrouw in
het woud (1912), Tusschen twee werelden (1923), Verworvenheden
(1927). Haar lyrische poëzie spreekt nu niet meer zo aan. De
romantische woordkeus en de soms gekunstelde zinsbouw
openbaren een sterke bewogenheid, maar geen groot
dichterschap.
Naast poëzie schreef ze talrijke sociaal-
culturele studies en artikelen, een aantal lekenspelen en een
reeks biografieën, onder andere over Tolstoi en Rosa
Luxemburg. Haar werkkracht en haar vermogen om verschillende
bezigheden te combineren was ongeëvenaard. Een mederedactielid
schrijft over haar: 'Ik herinner mij in haar drukke
Weekbladtijd , dat ze op een Maandagmiddag een lange
bespreking met mij had gehad over de redactie; ze had me
terloops gezegd dat ze 's avonds op een openbare vergadering
spreken moest en op een gegeven ogenblik kwam mijn jongste
dochter boven en vroeg of Mevr. Holst meeging, want zij had
haar beloofd, dat ze voor het eten poffertjes met haar zou
bakken. Zo heeft Henriëtte naar het leek, heel haar leven voor
alles tijd gehad'.
In het voorjaar van 1949 verscheen haar autobiografie 'Het
vuur brandde voort'. Het zijn de herinneringen van een oude
vrouw (ze was toen bijna tachtig jaar) die zelfbewust
terugkijkt op haar leven. Een vrouw die bij haar streven naar
eenheid de liefde voor de medemens als sleutel daartoe
gevonden had.
Sombre gedachten schiep een sombre tijd,
het leven lag gelijk een schip in trage
wateren, en een stem sprak dat de lage
luchten alles omsloten voor altijd.
Er was geen licht, er was geen lucht: de handen
verslapten, omdat zij van hoop leeg waren;
denkers doken naar wreede trotsche maren
dat ze hun ziel behoedden voor verzanden.
Dichters wendden zich van de levens-sferen
wederbegeerend wat in d'eeuwen sliep,
of loken d'oogen en verbleekten diep
beproevende op hun hart te teren.
In den zwaren tijd die zoo langzaam streek
was 't dat een moedlooze berusting groeide
en opkwam mat geloof van de vermoeide
wereld wier ouden gang een eeuwge leek.
Maar onderwijl werd in beneden-lagen
ver van 't mistroostig ras dat heerschte op aard,
met smart ontvangen, en in pijn gebaard
de nieuwe kracht die ons omhoog zal dragen.
|