Henriëtte Roland Holst-van der Schalk
Jeugd
Henriëtte Goverdina van der Schalk werd op 24 december 1869 in
Noordwijk geboren. Haar vader, Theodoor Willem van der Schalk
was notaris, een gefortuneerde aristocraat met conservatief
liberale opvattingen. Hij was charmant in de omgang, maar in
de huiselijke kring nog al eens humeurig. Henriëttes moeder,
Anna Ida van der Hoeven, beschreef ze zelf als een vrouw
vervuld van '...een ontroerend verwachten van een eindloos
geluk. ...een verlangen naar een hoger geestelijk bestaan
waarvan zij de kiem in zich droeg, maar waartoe zij alleen de
weg niet kon vinden.' Zoals vaak beschreef ze in de ander dat,
wat ze vanuit haar eigen wezen herkende.
Als kind was Henriëtte in zichzelf gekeerd en teruggetrokken, maar bij
vlagen ook wild en slordig en vaak recalcitrant. Overgelaten
aan de gouvernante voelde ze zich achtergesteld bij haar twee
jaar oudere broer die door haar moeder verwend werd en haar
zeven jaar jongere zusje, de oogappel van haar vader. In haar
kinderjaren was het dichten voor haar zoals ze zelf
schreef:'... een toverdrank die haar ontvoerde aan de
alledaagse werkelijkheid, waarvan zij vervreemd was en waartoe
niemand haar kon helpen een dragelijke verhouding te
scheppen.' Zittend op de rand van het bed gaf ze zich 's
avonds graag over aan romantische fantasieën. 'In 't oud
kasteel daar sluipen d'uren/ daar duurt de dag soms maanden,
jarenlang,/ daar slingert de klimop zich langs de muren/
waarvan een steen soms valt met doffen klang.' Het aaneenrÿgen
van het ritme en de klanken vervulde haar met grote vreugde.
Als vijftienjarig meisje ging ze naar de kostschool
Oosterwolde bij Arnhem. Ze voelde zich het buitenbeentje van
de klas, anders dan de anderen. Behalve de voor iedereen
kleinerende behandeling van de directrice had ze de plagerijen
van haar klasgenoten te verduren. Op een dag organiseerden die
een 'bedevaart' naar het graf van een beroemde dichter om de
goedgelovige Henriëtte voor de gek te houden. Die schreef voor
de gelegenheid een lang gedicht. Toen ze de spotternij
eindelijk doorzag schreeuwde ze verwijtend: 'Jullie zijn
allemaal nuchter en realistisch!' Ze trok zich meer en meer in
zichzelf terug en met pasen kwam ze ziek naar huis.
Een verpleegster in Amsterdam wist haar interesse voor de
buitenwereld te wekken. Ze nam Henriëtte mee op bezoek naar
haar vroegere patiënten. Dat was de eerste confrontatie met de
armoede en zorgen van de werkende bevolking. Zestig uur werken
voor een weekloon van amper zeven gulden.
Toen ze na enige weken weer terugkwam op Oosterwolde wist ze zich beter thuis
te voelen. Met enkele meisjes sloot ze vriendschap, maar bij
de meesten bleef ze missen: '... de gave der verering, het
besef der hoogheid en heiligheid van bepaalde dingen.' Ze had
na afloop van haar verblijf daar niet het idee veel geleerd te
hebben, of het moest zijn zich te kunnen schikken in een
onredelijke behandeling en het vermogen zich aan te passen aan
haar omgeving. 'Mijn innerlijk leven was vervlakt, het
onstuimige vuur, de hartstochtelijke drang naar omhoog, ...zij
hadden geen stand gehouden en waren ingeslapen.
Het duurde jaren voor zij weer ontwaakten.'
Na de kostschool bracht ze 'voor haar talen' een winter bij een
familie in Luik door.
Daarna begon het in die tijd voor een meisje vanzelfsprekende
'thuis hangen tot aan haar trouwen, haar tijd vullen met wat
pianospelen of tekenen, af en toe een 'toetje' maken, bezoeken
afleggen en ontvangen en dergelijke gewichtige dingen meer.'
>
|