Willem Pijper
Willem Pijper als mens
Willem Pijper als mens te doorgronden is niet zo gemakkelijk.
In de lange reeks vaak omvangrijke werken die aan het leven
van componisten gewijd zijn ontbreekt (nog) zijn biografie.
Wellicht dat zijn verstandelijke, soms agressieve houding
eerder zijn gevoelige natuur moest camoufleren dan dat het een
echte wezenstrek was, maar gemakkelijk in de omgang was hij
niet. Simon Vestdijk schreef in 'gestalten tegenover mij':
'... bij Pijper was het wel zo dat men na de eeste of tweede
keer zijn huis licht gewapend moest betreden. ...zijn karakter
(was) misschien alleen te begrijpen van de 'muziekwereld' uit
... het bedrijvige wereldje van vertolkers ... bij wie door
het 'optreden' en 'uitvoeren', en de geringe kansen geboden in
een klein land, ijdelheid en ellebogentaktiek zulke
paroxysmale trekken aannemen, dat iemand, die daar de eerste
viool wil spelen, en op grond van zijn capaciteiten ook móet
spelen, wel rond mag lopen met een revolver op zak.'
Vestdijk leerde hem kennen in 1938, het jaar waarin Pijper toetrad tot
de orde der vrijmetselarij. 'Toen ... had zijn denktrant niet
alleen symbolische, maar zelfs 'mythische' en bijwijlen
occultistische allures aangenomen, waarbij zijn critische zin
hem weliswaar voor grof bijgeloof of ongefundeerd gedweep
behoede, maar zonder de mogelijkheid buiten te sluiten van een
universeelen geestelijken samenhang.' (Mensch en Melodie, II,
6-7) Naast muziek en de Franse keuken was Pijpers grote liefde
het autorijden; toch nog een noviteit in die dagen. Volgens
Pijper iets waarbij ' ... aan de schijnbaar zo alledaagse
bezigheden van gas geven, sturen en remmen een 'artistieke'
zijde valt te ontdekken.' Vestdijk voelde zich wat bedremmeld
toen hij voor het eerst meereed, want hij wist niet 'dat het
technisch mogelijk was zo tegen auto's te keer te gaan wanneer
men er zelf een bestuurde.'
Bij het bombardement van Rotterdam raakte Pijper vrijwel al
zijn bezittingen kwijt. Na de oorlog woonde hij in
Leidschendam waar hij op tweeenvijftigjarige leeftijd stierf.
Uit een van zijn laatste brieven: 'Ik heb me er altijd een
beetje grimmig over verbaasd, over de ons allen ingeboren
ambitie 'een leegte na te laten', m.a.w. gemist te willen
worden als we er als zoogdieren niet meer zijn. We zouden dan
immers het leven uithollen , er een soort gigantische
Emmenthaler kaas van maken. Ik geloof juist, dat we niet als
leegte, maar als vol-te voortbestaan: in een woord, een daad,
een gedachte.'
>
|